42. Het scheppingsverhaal
“In het begin schiep God hemel en aarde” Gen. 1, 1.
1. Twee verschillende scheppingsverhalen.
Als twee personen een opstel maken over hetzelfde onderwerp, zullen ze toch niet hetzelfde schrijven, omdat ze verschillen in aard en fantasie. En hoe minder van een feit bekend is, des te vrijer zijn ze in hun beschrijving. Die verschillen zullen nog groter worden, als ze een verschillend doel beogen.
Zo is het nu ook met het onderwerp van de schepping gegaan; als we oplettend lezen, ontdekken we twee scheppingsverhalen: het eerste in Gen. 1-2, 4a (= A); het tweede in Gen. 2, 4b-25 (= B)
A noemt de schepper Elohim=God; – B noemt Hem Jahweh Elohim.
A stelt Hem hoog verheven voor; – B stelt Hem meer menselijk voor.
A laat God scheppen door woord; – B met handen werkend en blazend.
A gaat uit van een nat begin; – B van een droge begintoestand.
A heeft ’n zorgvuldige volgorde: – B geeft een levendiger verhaal:
de voorname mens het laatst, de man voor de planten en dieren,
en man en vrouw tegelijk. de vrouw pas daarna.
De gewijde schrijver heeft dus twee verhalen opgenomen, die niet helemaal overeenstemmen. Hij wilde geen wetenschappelijke verklaring geven van de schepping, geen natuurkundeles, maar een godsdienstles.
Het eerste verhaal is bedoeld als onderrichting over de grondwaarheid van het geloof: God is de schepper van alles. Het tweede verhaal, dat ouder en volkser is, heeft een andere bedoeling: het schetst het toneel van de zondeval, het paradijs; het is dramatischer. Daarover gaat de volgende paragraaf.
2. De inkleding van het eerste verhaal.
De auteur stelt God voor als een machtig bouwmeester, die zonder hulp van halfgoden en zonder enige moeite alles uit niets te voorschijn roept. Je voelt de afstand tussen God en schepping! De godsdienstige bedoeling blijkt duidelijk uit de indeling van acht scheppingswerken (8 x : God sprak) in het schema van een week om de 7e dag, de sabbat, als godgewijde rustdag in te prenten.
Dag: Ordening door scheiding: Dag: Bevolking der ruimten:
1: van licht en duisternis, – 4: met zon, maan en sterren.
2: van de wateren door lucht, – 5: met de vissen en vogels.
3: van zee en land & planten, – 6: met landdieren & mensen.
Die indeling gaat uit van het oude oosterse wereldbeeld; de auteur past zich aan bij de denkbeelden van zijn omgeving, dezelfde als die van de psalmen en van Job; anders zou niemand hem begrepen hebben. Hij wist zelf ook niet beter, want God openbaart geen natuurkennis. Wij moeten die voorstelling van volgorde en duur dus niet letterlijk opvatten, ook niet als zes tijdperken.
3. De geloofsinhoud van het eerste verhaal.
Oude heidense scheppingsverhalen veronderstellen een eeuwige oerstof. Daaruit zouden eerst de goden, halfgoden en monsters ontstaan zijn en die zouden daarna gezamenlijk met veel moeite, strijd en gevaar de wereld gevormd hebben. De bijbelse schrijver wil blijkbaar met die heidense fantasieën grondig afrekenen.
De geloofswaarheden, die in dit verhaal besloten liggen, zijn:
a) Hemel en aarde (= het heelal) zijn geschapen door één God, uit het niets (de chaos), alleen door zijn wil of zijn woord; en die God is almachtig, wijs en goed. Het veelgodendom wordt dus verworpen; ook zon en maan zijn geschapen; ze worden niet met name genoemd, omdat ze door de heidenen als godheden vereerd werden!
b) De mens is door God geschapen als bekroning van zijn werk, als zijn evenbeeld, als een persóón, die op God gelijkt en wezenlijk verschilt van alle andere schepselen. Man en vrouw zijn in wezen gelijk en God heeft het huwelijk ingesteld.
c) Heel de schepping is totaal van God afhankelijk en moet dus zijn wil volbrengen; de mens moet dat bewust doen, God eren en dienen, en één dag bijzonder aan die eredienst wijden.
d) Alles is door God “goed” geschapen, de mens zelfs “zeer goed”, zodat het kwaad in de wereld dus niet van God komt. Ook volgt daaruit onze plicht van dankbaarheid tegenover de goede God.
Zo staat dit verhaal dus hoog boven de heidense verhalen.
4. Evolutie of geleidelijke ontwikkeling.
De moderne wetenschap heeft door haar aardonderzoek uitgemaakt, dat de mensheid niet 4000 jaar voor Chr. ontstaan is, zoals men vroeger dacht, maar wellicht 400.000 jaar, dat de aarde zelf nog miljoenen jaren ouder is en de zon nog ouder. Men vermoedt, dat alles zich langzaam uit één kern (gasnevel?) ontwikkeld heeft, dat ook het leven “vanzelf” ontstaan is en zich ontwikkeld heeft in steeds hoger vormen van planten en dieren. Deze theorie noemt men de Evolutieleer. Dat is niet in strijd met ons scheppingsgeloof, als we maar vasthouden, dat het eerste begin toch van God kwam en dat ook die ontwikkeling door zijn wil naar zijn plan verliep. Dan mag men zelfs aannemen, dat ook het lichaam van de mens uit een dier ontstaan is, maar niet de hele mens, want de geestelijke ziel kan niet uit stof ontstaan en moet dus apart door God geschapen en ingestort zijn.
Als ik de hemelen zie, het werk uwer vingers,
De maan en de sterren, die Gij hebt geplaatst:
Wat is dan een mens, dat Gij hem indachtig zijt,
Een mensenkind, dat Gij acht op hem slaat?
Toch hebt Gij hem haast tot een godheid gemaakt,
Hem met glorie en luister gekroond! Ps. 8, 4-6.