38. Hellenisme tegen Jodendom

“De koning gaf bevel, dat allen één volk moesten worden” 1 Makk. 1, 41.

1. De vergrieksing van de wereld.
Een grote belemmering voor het werk van missionarissen is de verscheidenheid van talen in hun gebieden. Vooral voor de eerste verkondigers van de Blijde Boodschap, de onontwikkelde Apostelen, zou dat erg lastig geweest zijn. Maar God had die hinderpaal reeds drie eeuwen tevoren weggenomen.
Rond 330 voor Christus veroverde de jonge Alexander de Grote van Macedonië door een bliksemsnelle veldtocht het hele Perzenrijk. Hij stichtte een Grieks wereldrijk met het grootse ideaal, alle volken te laten delen in de zegeningen der Griekse beschaving, het Hellenisme. (Hellas = Griekenland).
Reeds na tien jaar stierf Alexander en zijn rijk werd onder zijn generaals in drieën verdeeld: Macedonië, Egypte en Syrië-Mesopotamië. Maar deze Diadochen zetten de vergrieksing voort. Overal in het Nabije-Oosten verrezen nieuwe steden als brandpunten van hellenistische beschaving, zoals Alexandrië in Egypte en Antiochië in Syrië.
In al die steden vestigden zich Griekse wijsgeren, kunstenaars en handelaars; er werden Griekse tempels, paleizen, theaters en sportscholen gebouwd, beelden opgericht van goden, godinnen, vorsten en helden. Kortom: overal drong de Griekse taal, wetenschap en kunst, godsdienst en levenswijze door. (Die beschaving werd later door de Romeinen overgenomen.)

2. De geloofsvervolging van Antiochus.
De kleine joodse gemeenschap, afgezonderd in het bergland van Judea, ondervond voorlopig geen last van die heidense cultuur. Na de verdeling van het rijk bleven ze een eeuw onderhorig aan de koningen van Egypte, de Ptolomeën, maar deze lieten de joden vrij in hun godsdienst, zeden en gebruiken.
Rond 200 werd dat anders. Toen kwamen zij onder de koningen van Syrië, de Seleukieden, en stortte zich de vloedgolf van het Hellenisme ook over Juda uit. Vooral de beruchte Antiochus Epifanes (= verschijning van god) wilde het ideaal van Alexander met geweld doorvoeren, ook onder de Joden.
Voor de joodse godsdienst werd dat een strijd op leven of dood, een nieuwe worsteling tussen de macht van het goede en kwade. Het was alsof de duivel de komst van het Rijk Gods verhinderen wilde. Antiochus is het type van de Antichrist: in 167 werd “de gruwel der ontheiliging”, een afgodsaltaar ter ere van Zeus, in de tempel van Jerusalem geplaatst en de uitoefening van de joodse godsdienst streng verboden.

3. De visioenen van de “Mensenzoon”.
In paragraaf 33 hebben we Dan. 7-12 overgeslagen, omdat die hoofdstukken betrekking hebben op – en ontstaan zijn tijdens de vervolging van Antiochus. Ze werden echter op naam van Daniël gezet, die door de verhalen over hem befaamd geworden was.
De vier visioenen hebben de vorm van een Apocalyps, een openbaring of ontsluiering van de diepste geheimen der toekomst, zoals in het N.T. de Openbaring van Johannes. Ze zijn een nadere uitwerking van de droomverklaring van Dan. 2: de geschiedenis wordt gezien als een opeenvolging van wereldrijken, die steeds goddelozer worden, nu voorgesteld als vier beesten.
De bevrijding uit Babel had Israël niet het verhoopte herstel van het koninkrijk gebracht. Men verwachtte dat nu alleen nog door een rechtstreeks ingrijpen van Jahweh, die alle wereldmachten zou komen oordelen en aan Israël de eeuwige heerschappij zou geven in het hemelse rijk van de Mensenzoon.
“Mensenzoon” betekent eigenlijk gewoon “mens”, maar hier wordt hij als goddelijk voorgesteld, “op de wolken des hemels” als troon; hij is de god-menselijke koning van het Rijk Gods. In die titel ligt de volle messiaanse waardigheid opgesloten.

Zie, met de wolken des hemels kwam iemand als een Mensenzoon;
Hem werd de heerschappij gegeven met heerlijkheid en koningschap;
Alle volken, naties en tongen moesten Hem dienen.
Zijn macht is een eeuwige macht, die nooit zal vergaan,
Zijn koninkrijk is een rijk, dat nooit wordt verwoest. Dan. 7, 14.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (39)