HET TIJDPERK VAN DE TERUGKEER, HERSTEL EN OVERHEERSING EN VAN BEZINNING DOOR DE REST VAN ISRAËL
van 537 tot Christus’ Geboorte.

35. De terugkeer en de tempelbouw

,,Toen Jahweh Sion uit de ballingschap bracht” Ps. 126, 1.

1. Val van Babel, bevrijding van Juda.
Zoals mensen geboren worden, enige tijd leven en dan sterven, zo gaat het ook met koninkrijken. Zij ontstaan, komen tot bloei en verdwijnen weer van het toneel der geschiedenis. Ook daarvoor heeft God in zijn wereldplan een bepaalde levensduur en levenstaak vastgesteld. Ook hun lot ligt in de hand van God.
Nog in de nacht van het “Mene, Tekel, Peres” viel het trotse Babel in de macht van Cyrus, die als een bevrijder werd begroet. Inderdaad bleek hij, behalve een groot veldheer, ook een wijs staatsman te zijn, die de overwonnen volken mild behandelde en hun godsdienst eerbiedigde. Zijn rijk, het Medisch-Perzische, zou twee eeuwen stand houden.
Volgens Esdr. 1 heeft Cyrus de profetie van Is. 43-45 bewust uitgevoerd; hij schonk Israël onmiddellijk de vrijheid om naar Jeruzalem terug te keren.

2. Terugkeer onder Zorobabel en Jesjoea, 537.
Onder leiding van een kleinzoon van de laatste koning en een kleinzoon van de laatste hogepriester trok de eerste karavaan naar Sion. ,,Het was als een droom” zegt Psalm 126. Het waren ongeveer 50.000 personen met 2000 stuks vee.
Daaruit blijkt, dat lang niet allen terugkeerden. De meesten hadden hun vaderland nooit gekend en het ging hun in Babylon goed. Waarom zouden ze opnieuw beginnen in het verwoeste Judea? Toch stonden niet alle achterblijvers onverschillig tegenover de wederopbouw van Jeruzalem. Vele welvarende zakenlieden hebben de onderneming met hun geld gesteund en bleven contact houden met de gemeente van Jeruzalem. Na 80 jaar kwamen nog 2000 man onder Esdras.

3. De wederopbouw van de tempel.
De beroemde tempel van Salomon lag als een puinhoop te midden van een wildernis, maar welgemoed begon men aan de bouw van een nieuwe tempel. Dat zou voor de gelovige rest van Israël een zichtbaar teken zijn van herstel in Gods genade en van de wederopbouw van hun volksbestaan onder Gods bescherming.
Doch spoedig rezen er moeilijkheden met de Samaritanen, die wilden meewerken. De streng-wettelijke Joden weigerden hun hulp, omdat zij geen rasechte Israëlieten waren. Dat werd de oorzaak van de onverzoenlijke haat, die nog in Jezus’ dagen voort bestond. Door hun tegenwerking en verdachtmaking bleef de opbouw vijftien jaar liggen. Toen werd het werk voort gezët op aanmoediging van nieuwe profeten, de laatste.

4. De profeten Aggeus, Zakarias en Malakias.
Aggeus verklaarde de mislukking van de oogst als een straf van Jahweh: “Omdat mijn huis in puin ligt, terwijl gij allen u rept voor uw eigen huis, daarom weigerde de hemel u dauw, daarom heb Ik, Jahweh, een droogte ontboden” Agg. 1, 9.
Toen de oudste Joden, die de eerste tempel nog gezien hadden, teleurgesteld waren, omdat de nieuwe kleiner werd, sprak hij: “De glorie van dit tweede huis zal groter zijn dan van het eerste, spreekt Jahweh, want in deze plaats zal Ik vrede / geven”, (door Christus’ komst) Agg. 2, 9.
Zakarias begeesterde de bouwers aldus: “Juich van vreugde, Sions dochter. Jubel toch, dochter van Jeruzalem: Zie, uw koning komt naar u toe! Hij is rechtvaardig en zegepralend, Nederig, op een ezel gezeten, Op het veulen van een ezelin!” Zak. 9, 9. 
Het nationale herstel zou een voorteken zijn van het messiaanse heil en van het geluk op het einde der tijden. Want dan zal Israël zich bekeren en “opblikken tot Hem, die ze doorstoken hebben” Zak. 12, 10.
Malakias waarschuwde tegen echtscheiding en gemengde huwelijken, maar vooral tegen de nalatigheid van de priesters bij de tempeldienst:

Ik heb geen behagen in u, spreekt Jahweh der heirscharen,
Ik heb geen lust in het offer uit uw handen.
Want van de opgang der zon tot aan haar ondergang
Is mijn naam groot onder de volken, en op iedere plaats
Wordt aan mijn naam een reine offerande gebracht! Mal. 1, 11.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (36)