34. De vertroosting van Isaias
“Troost, troost mijn volk en roept Sion toe,
Dat zijn ellende voorbij is, zijn schuld is geboet” Is. 40, 1-2.
1. De bevrijding uit Babel in zicht.
Wij maken ons dikwijls nodeloos bezorgd over dreigende gevaren, omdat we zo weinig rekening houden met Gods voorzienigheid.
De Joden in Babel hoorden met angst van de snelle opmars van een Perzische koning, die reeds heel Klein-Azië veroverd had. In plaats van redding scheen er een nieuwe vijand op te dagen; als ook Babel zou vallen, wat zou er dan met Israël gebeuren?
Maar God sprak door de mond van een profeet: “Mijn gedachten zijn niet uw gedachten; zoals de hemel zich verheft boven de aarde, zo zijn mijn gedachten verheven boven de uwe”. (Is. 55, 8-9) God had Cyrus juist geroepen om de Joden te bevrijden!
2. De profeet van Gods vertroosting.
In paragraaf 29 hebben we Isaias 40-66 overgeslagen, omdat dit deel volgens vele bijbelgeleerden (exegeten) niet van hem is, maar van een onbekende profeet, die in de ballingschap leefde. Men noemt hem Deutero-Isaias = Tweede Isaias.
De gedachtegang van hoofdstuk 40-52a is als volgt: de bevrijding uit Babel en de terugkeer naar Jeruzalem zijn nabij; zoals God vroeger zijn volk verlost heeft, zo zal Hij het nu weer doen. Want Hij heerst voer alle volken en heeft Cyrus als zijn dienaar bestemd om Israël te herstellen. Jahweh is trouw aan zijn beloften en Israël moet dus op Hem blijven vertrouwen!
Maar de profeet ziet nog verder: de bevrijding uit de ballingschap is een voorafbeelding van de verlossing uit de zonde, die in de toekomst door de Messias zal bewerkt worden!
3. Evangelist van het Oude Verbond.
“Evangelist” wordt die profeet genoemd, omdat hij zo klaar en duidelijk het verlossend lijden van Christus als “Knecht van Jahweh” heeft voorspeld en ook zijn verheerlijking. Alsof hij eeuwen tevoren reeds ooggetuige was van Jesus’ smarten! (52b-53)
Ook de vrucht van dat lijden heeft hij geschouwd; hij voorspelt dat van Sion het heil zal uitgaan door een eeuwig Verbond, waartoe alle volken der aarde geroepen worden. (55-66)
Hier breekt het besef door van de algemeenheid van het messiaanse rijk, van heil en zegen voor alle geslachten. (Abraham!)
Maar dan zal Ik komen om te verzamelen alle volken en tongen;
Zij zullen komen en zullen mijn glorie aanschouwen. Is. 66, 18.
NABESCHOUWING OVER HET TIJDPERK DER PROFETEN
Na het hoogtepunt van Israël in het Davidisch Koninkrijk, kwam met de scheuring het keerpunt der Heilsgeschiedenis.
Stoffelijke neergang en geestelijke opgang
Toen de twee staten onder slechte koningen in verval raakten, moesten de profeten de ondergang aankondigen en een nieuw rijk voorspellen: afbreken en opbouwen. Maar het volk geloofde hun onheilsboodschap niet. Pas toen de ondergang een feit was en alle aardse idealen verwoest waren, ging men geloven.
In de ballingschap konden de profeten hun heilsboodschap ten volle ontvouwen en het nieuwe Godsrijk voorspellen met Sion als middelpunt en een ideale Davidszoon als Jahwehs Gezalfde.
In hun toekomstvisioenen gebruikten zij namen en beelden van de oude heerlijkheid: het Land, Israël, Verbond, Wet, David, Jeruzalem, Sion, Tempel, maar met een geestelijke betekenis. Hoe de nieuwe Theokratie er uit zou zien, bleef vaag; het lijkt soms herstel van de oude glorie, maar dat is slechts aanschouwelijke voorstelling van de geestelijke werkelijkheid.
Voortgang van voorafbeelding tot voorspelling
Hoe konden de profeten dat voorspellen? Heeft God alles voorgezegd? Neen, maar Hij heeft ze verlicht om uit het verleden de toekomst af te leiden. Zij zagen de vroegere feiten en personen als voorafbeelding van Gods toekomstplannen.
Aan de roeping van Abraham, de redding door Moses, de zegening onder David – aan Belofte, Verbond en Koninkrijk – ontleenden zij door Gods inspiratie hun ideeën over het komende messiaanse rijk. Zij zagen de geschiedenis van hun volk als heilsgeschiedenis, die niet op een mislukking kon uitlopen.
God zou zeker een nieuw Israël uitverkiezen, een nieuw Verbond sluiten, een nieuw Godsrijk stichten. Zo kondigt heel het Oude Testament het Heil van Christus aan, eerst door het uit te beelden en daarna door het te voorspellen. (Verbum ’55, blz. 391.)
LOFLIED OP DE PROFETEN
uit het boek der Wijsheid van Jesus Sirach
Toen stond Elias op, een profeet als vuur,
En met woorden als een gloeiende oven.
Hij ontnam hun de laatste bete broods,
En roeide door zijn ijver hen bijna uit;
Hij sloot op Gods bevel de hemel,
En liet vuur neerdalen tot driemaal toe.
Toen Elias opvoer in de orkaan,
Werd Eliseus van zijn geest vervuld.
Hij verrichtte nog eenszoveel tekenen;
Wonder was alles, wat zijn mond ontvlood.
Zolang hij leefde, vreesde hij niemand;
Geen sterveling heerste over zijn geest.
In Isaias’ dagen ging de zon terug,
En werd het leven van de koning verlengd.
In verheven geest schouwde hij het einde,
En bracht aan Sions bedroefden troost;
Tot in verre tijden voorspelde hij de toekomst,
En wat verborgen was, voordat het geschiedde.
Het was Jeremias, die ze hebben mishandeld,
Ofschoon hij van de moederschoot tot profeet was bestemd:
Om neer te werpen, uit te rukken en te verdelgen,
Maar ook om te bouwen, te planten en te herstellen.
Ezekiël schouwde een visioen,
En beschreef de gestalten bij de wagen.
Ook riep hij de herinnering op van Job,
Die de wegen der gerechtigheid heeft bewandeld.
Ook de twaalf (kleine) profeten wil ik prijzen:
Moge hun gebeente hun graf ontspruiten;
Want zij hebben Jakob genezen,
En door gelovig vertrouwen gered. (Ecclus 48-49)
(Daniël wordt niet vermeld!)