33. De verhalen over Daniël en Jonas

“Geloofd zijt Gij, Heer, o God onzer vaderen” Dan. 3, 52.

1. Iets over joodse geschiedschrijving.
Als wij over “geschiedenis” horen, denken we dadelijk aan een verslag van werkelijk-gebeurde feiten. In de Bijbelse Geschiedenis hebben die feiten wel een diepere zin en bedoeling, maar wij veronderstellen gewoonlijk, dat ze echt gebeurd zijn, en dat vinden wij het belangrijkste.
In de oudheid dacht men daar anders over, ook bij de Joden. Het interesseerde hun weinig, wat er precies gebeurd was en hòe, maar alle aandacht ging uit naar de zin, de bedoeling, van het verhaal. Als een Israëliet een geschiedenis vertelde, wilde hij een levensles geven, en als hij een les wilde geven, vertelde hij een geschiedenis. Ook Jezus deed dat meermalen. Ook in het O.T. vinden we verhalen, die op het eerste gezicht echte geschiedenis lijken, maar bij nadere beschouwing vrije vertellingen of parabels blijken te zijn. Dan moeten wij niet zeggen, dat ze onwaar zijn, want het gaat om de bedoeling van de schrijver. Als voorbeelden lezen we de verhalen over Daniël en Jonas.

2. Het boek over de wijze Daniël.
Dit bijbelboek werd pas enige eeuwen later geschreven en is samengesteld uit twee heel verschillende delen: acht episoden uit Daniëls leven aan het Babylonische hof en vier visioenen over de toekomst van Israël en het Rijk Gods.
Deze visioenen zijn geschreven tijdens de hevige geloofsvervolging onder de Makkabeeën, twee eeuwen vóór Christus. Ze zijn toen op naam van Daniël gezet vanwege diens faam van wijsheid; op grond daarvan wordt Daniël tot de grote Schriftprofeten gerekend. Dit deel van het boek (Dan. 7-12), met de voorspelling van de Mensenzoon, slaan we nu over.
De verhalen over zijn leven zijn vrije vertellingen, die wellicht een historische kern bevatten, maar daar gaat het niet om. De bedoeling van de schrijver was, zijn volksgenoten op te beuren in hun nood en te stichten door allerlei wijze lessen. Daarin ligt dus de waarheid en waarde van dit bijbelboek.

3. De diepere zin van deze verhalen.
Volgens de inleiding van het boek zou Daniël bij de eerste wegvoering in Babylon gekomen en daar aan het hof opgeleid zijn voor een staatsambt. Hij bleef er 70 jaar onder meerdere koningen tot aan de bevrijding onder Cyrus. Om zijn wetstrouw schonk God hem een grote wijsheid, en ook de gave om dromen uit te leggen.
De droomverklaring in Dan. 2 voorspelt in één beeld heel de toekomstige wereldgeschiedenis. Na vier opeenvolgende aardse rijken – het Babylonische, Medisch-Perzische, Griekse en Syrische (of Romeinse) – komt er een bovenaards, allesomvattend en eeuwigdurend koninkrijk (van de Messias).
Deze visie van Gods opperheerschappij wordt dan in de volgende verhalen uitgewerkt. Dat van de jongelingen in de vuuroven betekent, dat Israëls God sterker is dan Babels goden. De ondergang van Babylon na het “Mene, Tekel, Peres” toont aan, dat de droomuitleg reeds in vervulling gaat. Het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil laat ons zien, dat ook onder de volgende rijken Jahweh de machtigste blijft. De geschiedenis van de kuise Susanna laat Daniëls wijsheid nog eens uitkomen.

4. Het verhaal van de onwillige Jonas.
Tijdens of kort na de ballingschap is het verhaal ontstaan van Jonas, een profeet uit het Noordrijk (vgl. 2 Kon. 14, 25), die zich aan zijn zending naar Ninive wilde onttrekken.
Blijkbaar is het door de samensteller niet bedoeld als een geschiedenis, die echt gebeurd zou zijn, maar als een soort parabel, die een wijze les wil leren. We moeten het dus niet historisch opvatten en vragen: hoe kan dat allemaal?
Het is duidelijk een bloemlezing uit oudere verhalen en motieven van andere profeten, samengevoegd tot een nieuw verhaal. De schrijver wilde Gods barmhartigheid en algemene heilswil, ook voor andere volken, aantonen en de bekering van het heidense Ninive als beschamend voorbeeld aan Israël voorstellen.

Jezus heeft zijn begrafenis en opstanding voorspeld door te wijzen op”het teken van Jonas, de profeet”. (Mt. 42, 39)
In mijn angst riep ik tot Jahweh en Hij verhoorde mij;
Uit de schoot der onderwereld riep ik om hulp,
En Gij hebt naar mijn smeken geluisterd. Joh. 2, 3.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (34)