32. De strenge profeet Ezekiël
“Zo spreekt Jahweh: Ik ga zelf naar mijn schapen omzien” Ez. 34, 11.
1. De profeet van Gods heiligheid.
We hebben gezegd, dat profeten echte mensen bleven met hun eigen karaktertrekken. Toch waren het geen gewone mensen, omdat ze door Gods geest bezield en gedreven werden.
In tegenstelling met de gevoelige Jeremias, blijkt Ezekiël een stroeve, strenge man geweest te zijn. Hij sprak weinig over de liefde tussen God en zijn volk, maar legt alle nadruk op Gods verheven heiligheid. Zijn profetieën hebben iets vreemds: ze worden gekenmerkt door fantastische visioenen en symbolische handelingen (zoals het verdelgen van zijn haar).
Ook Ezekiël was een priesterzoon en waarschijnlijk reeds bij de tweede wegvoering in Babylon gekomen, waar hij vóór de val van Jeruzalem tot profeet geroepen werd. De eerste tijd sprak hij over de verdorvenheid van die stad en voorspelde de verwoesting. Want Jahweh wilde zijn volk reinigen en heiligen, in plaats van hun stenen hart een hart van vlees geven en het met een nieuwe geest bezielen.
2. De her-opvoeding van het volk.
God had Jeremias gezonden: “om uit te roeien en af te breken”, maar ook: “om op te bouwen en te planten” (Jer. 1, 10). Inderdaad was hij na de afbraak van het wereldse, Israël begonnen met de opbouw van een nieuw geestelijk Jeruzalem.
Maar de her-opvoeding van het volk was bijzonder de taak van de strenge profeet Ezekiël. Hij hamerde er steeds op, dat men zich oprecht bekeren moest tot een persoonlijk godsdienstig leven; dan zou Jahweh hen genadig zijn en bevrijden.
In zijn visioenen schetste hij ook de tuchtiging der vijandelijke staten, zoals Egypte, en het herstel van Israël in een nieuw Godsrijk met de Messias als Herder. (34) Dat herstel zou zijn als een opstanding uit de dood door de geest van God. (37) Zo trachtte Ezekiël het onvruchtbare heimwee naar het verleden om te zetten in vertrouwen op een heerlijke toekomst.
3. “Een rest blijft behouden”.
Verleid door de glansrijke beschaving en de luisterrijke afgodendienst vielen vele Joden van hun geloof af. Anderzijds vormde zich onder leiding van Ezekiël een kern van getrouwen, de “rest”, waarover Isaias reeds gesproken had, die hun godsdienst verdiepten en zo het. herstel voorbereidden.
Hun geloof werd als dat van Abraham: een zich vastklampen aan Jahweh en diens Belofte zonder enig menselijk houvast, een hopen tegen alle hoop in, een echt verrijzenis-geloof.
Deze kern kwam tot een beter inzicht in Gods bedoelingen en tot een vrome levenswijze door nauwgezette beleving van Wet en eredienst, voor zover dat zonder tempel mogelijk was. Op sabbat hield men bijeenkomsten aan een rivier of in bedehuizen (synagogen!) om te bidden, psalmen te zingen en naar de Wet en de Profeten te luisteren.
4. De Schrift- of Wetgeleerden.
Ezekiël was als een nieuwe Moses de hervormer van het Joodse volk. Om het gemis van de tempeldienst te verzachten, vormde hij een groep van mensen, die zich verdiepten in de studie der Wet. Zij verzamelden de oude overleveringen om ze als een kostbare erfenis voor het nageslacht te bewaren. Aan hen danken wij het behoud der oudste bijbelteksten.
Deze Schriftgeleerden gaven ook onderricht aan het volk, waardoor zij geleidelijk meer invloed kregen dan de priesters. Later kreeg die wetstudie een ernstige schaduwzijde; toen ging men alle nadruk leggen op de kennis en uiterlijke naleving, met verwaarlozing van de oorspronkelijke bedoeling der Wet.
Niet aan ons, o Jahweh, niet aan ons,
Maar geef glorie aan Uw Naam om Uw erbarming en trouw,
Waarom zouden de heidenen zeggen: waar is toch hun God?
Onze God is in de hemel en deed al wat Hij wilde;
Hun goden zijn zilver, en goud, maaksels van mensenhanden. Ps. 115,1-4.