28. Het einde van het Noordrijk
“Maar ze waren hardnekkig en wilden niet luisteren” 2 Kon. 17, 14.
1. Amos, profeet van Gods gerechtigheid.
Als mensen tot rijkdom komen vervallen ze licht in een losbandig leven. Dan willen ze ook niet op hun zonden gewezen worden en slaan alle waarschuwingen in de wind.
Tijdens Jeroboam II heerste er grote welvaart en veel onrecht; uiterlijk diende men God met kostbare offers, maar men bekommerde zich niet om zijn geboden: de rijken verdrukten de armen. En men luisterde niet naar de boetepredikers; de profeten werden miskend, vervolgd, verbannen of vermoord.
De veehouder Amos, door Jahweh begeesterd, ging fel tekeer tegen die schijnheiligheid en maatschappelijke wantoestanden. Hij voorspelde de ondergang van beide staten als wraakgericht van Jahweh, die Assyrië als werktuig zou gebruiken. Maar ook voorzag hij het toekomstig herstel, het messiaanse heil. Men bekeerde zich niet, maar verbande Amos uit Israël!
2. De gesel Gods: Assyrië.
Ook over heidense volken verkondigden de profeten het oordeel Gods, want ook zij hebben een plaats en taak in diens Heilsplan. Zij zijn werktuigen in Gods hand om de straf aan Israël te voltrekken. Maar omdat ze daarbij zondigen door hoogmoed, zal God ook hen straffen om ze tot inkeer te brengen. En juist door Israël, dat in hun midden komt te wonen, zullen zij de ware God leren kennen.
In die tijd breidde Assyrië zijn macht uit. Alle buurstaten werden onderworpen, hele volken weggevoerd. Israël en Juda werden gedwongen om een jaarlijkse schatting te betalen. Als ze dat weigerden, volgde een verschrikkelijke strafexpeditie, want de Assyriërs waren weergaloos wreed.
De profeten spoorden de koningen aan om die schatting maar te betalen als boete voor hun zonden. Als ze zich tot Jahweh bekeerden, zouden ze weer bevrijd worden; als ze dat niet deden, zouden ze nog veel erger gestraft worden. Maar de profeten werden dan als laffe landverraders behandeld.
3. Osee, de profeet van Gods liefde.
God probeerde zijn volk nog eens op een andere manier tot inkeer te brengen. Hij zond Osee om over Gods liefde te spreken en op het gemoed te werken: “Toen Israël een kind was, had Ik het lief; uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen”.
Om de jaloerse liefde van God uit te beelden, moest hij zich weer verzoenen met zijn ontrouw geworden vrouw en haar liefdevol bejegenen. Dat was een symbolische daad om de trouw van God te tonen jegens het ontrouwe Israël, dat door het Verbond de bruid van Jahweh geworden was, maar steeds wegliep.
Ik zal Mij verloven met u, verloven voor eeuwig,
Naar recht en naar wet, in goedheid en liefde. Os. 2, 21.
4. Overzicht van de koningen
van Juda: ——– en van Israël:
Roboam ——— Jeroboam 1
Abias ————- Nadab
Asa ————— Basa 2
Josafat ———– Ela
Joram ———— Zambri 3
Ozochias ——– Amri 4
(Atalja) ———- Achab
Joas ————- Achazja
Amasias ——– Jehoram
Ozias ———— Jehu 5
Jotam ———– Jehoachaz
Achaz ———– Jehoasj
Ezekias ——— Jeroboam II
Manasses —— Zakarias
Amon ———— Sellum 6
Josias ———– Menahem 7
Joachaz ——– Faceja
Joakim ———- Facee 8
Jekonias ——– Osee 9
Sedekias ——- (9 families)
5. De val van Samaria in 721.
Toen de koning van Israël met buurstaten samenzwoer tegen Assyrië rukte Tiglat—Pilezer (Poel) met een sterk leger op, veroverde Galile2 en voerde het volk weg.
Na een nieuwe samenzwering, tien jaar later, werd de hoofdstad Samaria weer belegerd. De sterke bergvesting moest zich na drie jaar gedwongen door pest en hongersnood, overgeven. Het merendeel van het volk werd in gevangenschap naar Assjoer gevoerd, waar het uit de geschiedenis verdwenen is. In hun plaats kwam een mengelmoes van vreemdelingen, heidenen, die zich vermengden met de overgebleven Israëlieten en waaruit de Samaritanen voortkwamen.
Amos had Israëls ondergang aldus voorzegd: (5, 1-2)
Luister naar dit woord, huis van Israël, –
Naar de klaagzang, die ik over u aanhef:
Gevallen, de jonkvrouw Israël: nooit staat ze meer op,
Uitgestrekt op de grond: niemand om haar op te heffen!