27. De profeet Eliseus en zijn tijd
“De geest van Elias rust op Eliseus” 2 Kon. 2, 15.
1. De grote wonderdoener.
Wanneer iemand door grote helden- of wonderdaden opvalt, dan wordt dat natuurlijk wijd en zijd verder verteld. Zo ontstaat er spoedig legendevorming omtrent persoon en worden de feiten met allerlei bijzonderheden opgesmukt.
Dat gebeurde met Samson, maar ook met Elias en Eliseus. Deze twee behoren tot de oudere profeten, die vóór 800 optraden en geen geschriften nalieten. Het zijn dus Woordprofeten.
Eliseus (= God heeft geholpen) overtrof Elias wel door het getal van zijn wonderen, maar niet door de kracht van zijn persoonlijkheid of door zijn invloed. De Bijbel vermeldt van hem bijna enkel wonderverhalen. (Vgl. de Epistels van de Vasten.)
2. Achabs geslacht uitgeroeid.
Evenals zijn voorganger bemoeide Eliseus zich, omwille van het ware geloof, ook met politiek. Na de redding van Samaria liet hij door een van zijn leerlingen in de plaats van Jehoram diens generaal Jehu tot koning zalven over Israël.
Toen brak er weer een bloedige revolutie uit: de zoon van Achab werd volgens Elias’ voorspelling bij de wijngaard van Nabot vermoord. Zijn goddeloze moeder werd van boven uit het paleis op straat geworpen en door de paarden vertrapt.
De tragische ondergang van dat koningshuis moest voor de volgende koningen en voor heel het volk een waarschuwing zijn, dat men Gods geboden niet straffeloos kan verachten.
3. Een bedreiging van Davids geslacht.
In diezelfde tijd had er ook in Juda een omwenteling plaats. Atalja, dochter van Achab en Izébel en even goddeloos, was getrouwd met koning Joram van Juda. Na de dood van haar man en haar zoon, liet zij zichzelf tot koningin uitroepen en de kinderen uit Davids geslacht vermoorden. Zij bouwde zelfs in de heilige stad een tempel voor Báal met vele afgodsbeelden en stelde daarvoor heidense priesters aan.
Er dreigde een ramp voor de ware godsdienst ! Het leek wel, of zij door die kindermoord Gods belofte aan David verijdeld had. Maar dat kan natuurlijk niet. Een andere vrouw had heimelijk een van de prinsjes, Joas, gered. Hij werd door de hogepriester opgevoed en op
zijn zevende jaar tot koning uitgeroepen. Zo werd Davids huis van de ondergang gered.
4. De jongere – of Schriftprofeten.
Na Elias en Eliseus traden, er vele profeten op, vooral in het Zuidrijk, waarvan geschriften bewaard gebleven zijn.
We onderscheiden vier grote Schriftprofeten:
vóór de ballingschap, in Juda: Isaias en Jeremias;
in de ballingschap, in Babylon: Ezekiël en Daniël(?).
En twaalf kleine Schriftprofeten:
vóór de ballingschap: Amos, Osee, Mikeas en Jonas;
tijdens de ballingschap: Nahum, Habakuk, Sofonias en Abdias;
en na de ballingschap: Aggeüs, Zakarias, Malakias en Joël.
5. “Zo spreekt Jahweh, de Heer.”
Met die woorden beginnen of eindigen meestal de toespraken der profeten, want zij waren woordvoerders van God. Maar niet enkel om de toekomst te voorspellen; uit hun geschriften kunnen we opmaken, dat hun goddelijke opdracht veelzijdig was.
a) Nu eens varen zij fel uit tegen louter uiterlijke eredienst, formalisme of schijnheiligheid, tegen afgoderij en zedenbederf.
b) Dan weer gaan ze tekeer tegen de sociale wantoestanden, vooral onrechtvaardige uitbuiting van de armen door de rijken.
c) Vaak bedreigen zij koning en volk met Jahweh’s strafgericht, met allerlei rampen en vooral met de ondergang van de staat.
d) Onversaagd getuigen zij van Gods grootheid en heiligheid, maar ook barmhartigheid en van de ware zending van Israël.
e) Steeds vermanen zij tot bekering en daadwerkelijk geloof, tot vertrouwen op God en trouw aan het Verbond der vaderen.
f) Maar ook voorspellen zij de uiteindelijke redding van Israël, de komst van de ware Davidszoon en de messiaanse heilsstaat.
Zie de ogen van Jahweh zijn op dit zondige rijk gericht:
Ik zal het van de aarde verdelgen!
Toch zal Ik niet geheel en al het huis van Jakob vernielen:
Is de godsspraak van Jahweh, de Heer! Amos 9, 8.