2. Verwachting en blijde boodschap

“Zie, de maagd zal ontvangen en een zoon baren.” Is. 7, 14 (Mt. 1, 23)

1. Land en volk van Palestina.
Het leven van een mens wordt sterk beïnvloed door zijn omgeving, door het land, waarin, en het volk, waaronder hij leeft en werkt. Ook het optreden van Jezus, de mensgeworden Zoon van God, is geheel verweven met zijn land en volk. Daarom is het nodig, daarvan iets meer te weten. (Bekijk het kaartje!)
Palestina is een langwerpig land, iets kleiner dan Nederland. Het is zeer bergachtig; twee lange bergketens, uitlopers van de Libanon en de Hermon, doorsnijden het van noord tot zuid. Daartussen stroomt de Jordaan, die door het meer van Genesaret (200 m onder de zeespiegel) gaat en dan na ontelbare kronkels uitvloeit in de Dode Zee of Zoutzee (- 400 m), waar het water verdampt. Het eerstgenoemde meer is zeer visrijk en in de omgeving heerst een heerlijk klimaat; in en rond de Zoutzee is alles doods.
Langs de zee en de Kisjon strekken zich brede valleien uit, die evenals de heuvels van Galilea zeer vruchtbaar waren. Het volk leefde daar vooral van landbouw (koren, wijn, olijven) en visserij; in Judea meer van veeteelt (schapen) en handel.
De bewoners van het lieflijke Galilea waren levendiger en openhartiger dan die van het steile Judea, maar werden wegens hun omgang met de heidenen als Joden-van-de-tweede-rang beschouwd. Vandaar de vraag: Kan er uit Galilea wel een profeet komen?

2. De politieke toestand van liet land.
Palestina was een wingewest van het Romeinse rijk en werd in de tijd van Jezus’ geboorte geregeerd door. Herodes de Grote. Bij diens dood werd het door Rome verdeeld onder zijn zoons.
Archelaus kreeg Judéa en Samaria, maar werd spoedig afgezet en vervangen door een Romeinse landvoogd; tijdens Jezus’ openbaar leven was dat Pontius Pilatus. Herodes Antipas kreeg Galilea en Perea; tijdens Jezus’ lijden was hij in Jeruzalem voor het Paasfeest. Filippus kreeg de andere overjordaanse gebieden, o.a. de Dekapolis, het gebied der tien steden.
Dat waren heidense gebieden, waar Jezus zelden kwam; ook in Samaria preekte Hij weinig. Jezus beperkte zijn eigen zending tot de echte Joden, aan wie de beloften gedaan waren. Later zou Hij zijn apostelen naar de andere volken zenden.

3. De godsdienstige toestand van het land.
Zoals we in de laatste les van het O.T. gezien hebben, was het joodse volk verdeeld in verschillende partijen, die tegelijk politieke en godsdienstige richtingen vertegenwoordigden.
Mede door onderlinge partijstrijd, die vooral in de Hoge Raad tot uiting kwam, was de godsdienst weer in verval geraakt.
Tot grote ergernis van de Farizeeën, werd het hogepriesterschap vervuld door een Sadduceeër, die door de landvoogd benoemd werd en die meer naar voordeel en macht van zijn partij streefde, dan naar de eer van God. Denk aan Annas en Kaïfas!
Een joodse geschiedschrijver uit Jezus’ tijd, Flavius Josephus, noemt Jeruzalem een Sodoma van zedeloosheid. De grote massa van het volk was sterk aardsgezind en hoopte alleen maar op een Messias-koning, die bevrijding van de Romeinen en stoffelijke rijkdom zou bewerkstelligen. Verlossing van zonden vond men niet nodig, van geestelijk heil had men geen idee.
Slechts bij een kleine kern van vrome Joden klonk de stem der profeten nog zuiver door. Ook zij wisten niet, hoe God zijn belofte vervullen zou, maar zij verwachtten toch een geestelijke redding, “zagen verlangend uit naar de vertroosting van Israël”. (Lk. 2, 25.)

4. Maria, de gezegende onder de vrouwen.
Tot die vrome kern behoorden de ouders van Johannes de Doper en van Jezus zelf, bij uitstek Maria. Volgens een oude traditie zou zij in de tempelschool opgevoed zijn, in de schaduw van het heiligdom. Maar zeker heeft zij de voorspellingen over de Messias gekend en in
haar hart overwogen, vurig verlangd naar en veel gebeden om zijn komst.
Maria is de rijpe vrucht van het Oude Testament, de verpersoonlijking van de trouwe rest van Israël, waarop God met welgevallen neerzag en die Hij uit verkoos tot maagdelijke moeder voor zijn Zoon. Zij was als de smetteloze bruid, die namens de jonkvrouw Israël en namens heel de mensheid haar jawoord gaf voor het geestelijk huwelijk tussen God en mens.
Maria is ook de eerste gelovige van liet nieuwe Israël, het oerbeeld der H. Kerk, de geestelijke moeder der mensheid, als levende tempel Gods overschaduwd door Jahwehs heerlijkheid. Heel haar volmaakte overgave aan God ligt in het korte antwoord op de boodschap des engels: “Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar Uw woord”. Lk. 1, 38.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (3)