16. De verovering van Kanaän

“Het is Jahweh, uw God, die voor u strijdt.” Jos. 23, 10.

1. De noodzaak van geloof en vertrouwen.
Jezus heeft tijdens zijn aardse leven duidelijk geleerd, dat wij zonder Hem niets kunnen doen, maar ook, dat wij mét zijn hulp alles kunnen. Daarom moeten wij een groot geloof hebben en een vast vertrouwen op Gods bijstand.
In het Oude Verbond heeft God (niet Jezus of Christus!) ook de Israëlieten geloof en vertrouwen willen inboezemen, naar het voorbeeld van hun stamvader Abraham, vooral door de wonderbare bevrijding uit Egypte. Thans wilde Jahweh, door zijn zichtbare hulp bij de verovering van het beloofde land, hun vertrouwen op Hem nog sterker maken.
Zij moesten dat land wel zelf veroveren, maar niet zozeer door de kracht van hun wapens, maar door die van hun godsvertrouwen. God beloofde aan Josue: “Zoals Ik met Moses was, zo zal Ik ook met u zijn”, en Hij zond een engel als “aanvoerder van Jahwehs heir”. Zijn Voorzienigheid had de omstandigheden reeds ten goede gekeerd: de grote staten, die om beurten Kanaän overheersten, waren zelf verzwakt en bleven binnen hun grenzen. Israël behoefde dus alleen tegen de inheemse bevolking te vechten.

2. Banvloek en verdelgingsoorlog.
De Kanaänieten waren verdeeld over meerdere kleine stammen en staatjes. Elke grotere stad met omgeving had een eigen koning. Zij pleegden grove afgoderij ter ere van Báal, Astarte en Molok, gepaard met afschuwelijke zedeloze gebruiken, zoals ontucht, toverkunst en mensenoffers.
Dat zou een voortdurende verleiding betekenen voor Israël! Daarom zou God Josue bevolen hebben, de bewoners met de banvloek te slaan en uit te roeien (= over de kling te jagen), “opdat ze u niet verleiden, al de gruwelen te bedrijven, die zij voor hun goden verrichten.” Ook het vee moest vernietigd worden. En dat alles als een offer voor Jahweh!
Dat vinden wij erg vreemd en wreed. God heeft echter een onbeperkt recht over leven en dood en zou daarvan gebruik hebben kunnen maken om godsdienst en zending van Israël te beschermen in het belang van heel de mensheid. Maar feitelijk heeft Hij die wreedheid niet bevolen. Men voerde gewoon oorlog volgens de gebruiken van die tijd en schreef die “heilige oorlog” aan een bevel van Jahweh toe.

3. De verovering en verdeling van het land.
Na de wonderbare doortocht door de Jordaan begon de strijd. Wanneer het volk op Jahweh vertrouwde, overwon het de vijand, zoals we zien bij de val van Jericho: God hielp door een aardbeving! Maar als men ontrouw was, leed men een nederlaag, zoals voor de stad Aï.
In drie veldtochten – naar het midden, zuiden en noorden – werd een groot deel van Kanaän veroverd. Maar de vruchtbare vlakten van Sjefala, Sjaron en Esdrelon, en de sterke steden rond Jeruzalem durfde men niet aan. Dat was een tekort aan godsvertrouwen, wat rampzalige gevolgen had.
Het land werd verdeeld door verloting onder de stamhoofden, zoals Moses bepaald had. (Zie het landkaartje, rechts-onder.) Elke stam moest in eigen gebied de bewoners verdrijven en de afgoderij uitroeien. De stam Levi ontving geen afgerond gebied, maar 48 steden, verspreid over het land, waarvan er 13 voor de priesters waren. Zes levieten-steden werden tot vrijsteden verklaard, waar moordenaars veilig waren tegen bloedwraak, o.a. Hebron en Sikem. Voorlopig was Sjilo de hoofdstad: daar werd de Ark des Verbonds opgesteld.

4. De hernieuwing van het Verbond door Josue.
Kort voor zijn dood riep Josue heel het volk te Sikem bijeen om het Verbond plechtig te hernieuwen. (Jos. 8, 30-35 hoort vóór 24, 25) Eerst werden offers opgedragen en wetsstenen opgericht. Daarna volgden plechtige bezweringen door de priesters, die rond de Ark stonden in het dal tussen de Ebal en Gerizzim. Deze werden beaamd door de stammen, die op de hellingen opgesteld waren. Tenslotte richtte Josue een gedenksteen op onder de eik van Sikem en het volk legde de volgende gelofte af:

Het is Jahweh, die ons uit het slavenhuis heeft geleid,
Het is Jahweh, die alle volken voor ons uit heeft gedreven,
Ook wij zullen Jahweh dienen, want Hij is onze God. Jos. 24, 17.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (17)