14. De grote woestijntocht

“Uw zonen zullen veertig jaar in de woestijn rondzwerven” Num. 14, 33.

1. Waarom duurde die tocht zo lang?
Voor onze lichamelijke en geestelijke vorming, onze opvoeding, is ongeveer twintig jaar nodig. En dan zijn we nog lang niet volmaakt. Eigenlijk is heel ons aardse leven door God bedoeld als opvoeding voor het hemelse leven.
Voor de opvoeding van de Israëlieten, als voorbereiding op hun leven in het beloofde land, heeft God ongeveer veertig jaar genomen. Het getal 40 komt in de Bijbel veelvuldig voor; we moeten dat niet altijd letterlijk nemen; het is een afgerond getal voor een voorbereidingstijd. Zo zou Moses 40 jaar aan het hof; 40 jaar als balling en 40jaar als leider in de woestijn geweest zijn.
Feitelijk was die lange zwerftocht een straf voor hun gebrek aan godsvertrouwen en voor hun opstand tegen Moses. Maar met een straf heeft God altijd een opvoedkundige bedoeling; Hij heeft ook de zonden in zijn Heilsplan ingeschakeld.
Na de viering van het tweede Paasfeest waren de twaalf stammen naar de zuidgrens van Kanaän getrokken, doch na de verkenning van het land, verloren ze alle moed en vertrouwen. Toen brak de opstand uit en kwam de zware straf van Jahweh. “Geen van de mannen, die mijn glorie aanschouwd en Mij verguisd hebben, zullen het land aanschouwen, dat Ik aan hun vaderen onder ede beloofd heb.” Alle volwassenen – behalve Josue en Kaleb – zouden in de woestijn sterven!

2. Waartoe wilde God het volk opvoeden?
Het voornaamste doel van God was hun godsdienstige vorming. Door trouwe beleving van het Verbond moest het een godgewijd of heilig volk worden: één in geloof; sterk in vertrouwen en bewust van zijn zending. Daartoe dienden vooral de zedenwet der tien geboden en de voorschriften der eredienst. Alleen mensen met een groot geloof mochten het beloofde land in.
Daarnaast wilde God hen ook maatschappelijk vormen. In Egypte waren zij met de zweep geregeerd; nu moesten zij leren uit Vrije wil volgens de wetten te leven en zo een geordende volksgemeenschap te worden met saamhorigheidsgevoel. Daartoe dienden de burgerlijke wetten – over slaven, eigendom, handel – en het strafrecht – over diefstal, moord, schade.

3. Hoe verliep die opvoeding in de woestijn?
Blijkbaar met grote moeilijkheden; het schijnt een roemloze tijd geweest te zijn, waarover de Bijbel maar liever zweeg. Slechts enkele feiten staan opgetekend, zoals de opstand van Kore en de twijfel van Moses. Het volk bleef in de omgeving van Kades, waar veel bronnen waren en grasvelden voor het vee.
“Men krijgt de indruk”, schrijft Eyckeler, “dat Moses, Aäron, de zeventig profeten, de priesters en de levieten van het heiligdom, Josue, Kaleb en andere mannen van goede wil een harde strijd te strijden hadden tegen de massa van het volk. Dit laatste blijkt ontevreden, opstandig, teleurgesteld, verbitterd. Eerst de nieuwe generatie, geboren en opgegroeid in de woestijn, geleid en opgevoed door ernstige zielzorgers, blijkt in staat te zijn de idealen van Moses te delen en zich naar de leiding van God te voegen”.

4. De indeling van de woestijntocht.
We kunnen de hele woestijntocht in drie etappen verdelen:
a) in het eerste jaar trok men van Gosjen naar de berg Sinaï;
b) in het tweede jaar van de Sinaï naar de streek van Kades;
c) in het laatste jaar – na de omzwerving – van Kades naar de Jordaan, tegenover Jericho, in het gebied van Moab.

“Veertig jaren was dat geslacht Mij een gruwel. Zodat Ik zei: hun hart dwaalt van Mij af. Zij kennen niets van mijn wegen.
Daarom zwoer Ik in mijn gramschap: Zij zullen mijn rustoord niet ingaan” Ps. 95, 10.

Moses’ familie:
Amram x Jokébed
(Elisabeth x) Aäron – Maria – Moses (x Sippora)
Nadab – Abihoe – Elazar – Ithamar Gersjom – Eliëzer

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (15)