13. Ontrouw aan God en verzoening

“Zij hebben zich een god van goud gemaakt” Ex. 32, 31.

1. Wat was Gods bedoeling met de Wet?
Wij vinden wetten en geboden niet prettig, omdat ze onze vrijheid beperken: we mogen niet alles doen wat we zouden willen. Maar ze zijn noodzakelijk, omdat onze wil door de erfzonde ten kwade geneigd is en weer op het goede gericht moet worden.
De geboden van God zijn bedoeld als richtlijnen voor een menswaardig leven en als wegwijzers naar ons ware geluk. Ze leren ons de juiste houding tegenover God, onszelf en onze naasten. Door die geboden gaan we ook beseffen, wat zonde is: ontrouw aan God, overtreding van zijn Wil of Wet.
Dat was vooral voor de Israëlieten nodig. Hun pas verworven Vrijheid mocht geen losbandigheid worden. Zij waren nu erfgenamen van de Heilsbelofte geworden en medewerkers van God in de voorbereiding op de Heiland. Daarom moesten ze eerst goed beseffen, dat ze verlossing van zonde nodig hadden. De Wet moest hun dus de kennis der zonde bijbrengen en een rouwmoedige houding tegenover de hoog heilige God (vgl. Gal. 3, 24).

2. De eerste daad van ontrouw aan het Verbond.
De eerste zonde is die tegen het eerste gebod: afgoderij. En daarin verviel het volk reeds bij de Sinaï. Het gouden kalf was een jonge stier (Apis!), een zinnebeeld van de kracht der godheid. Het was door Aäron enkel bedoeld als een zichtbare voorstelling van Jahweh, maar ook dat was verboden. En het werd volledig afgoderij, toen het volk dat beeld zelf als een god vereerde. Ook later zou men nog vaak tot kalverendienst overgaan. De opvoeding in de ware godsdienst was moeilijk!
Beelden maken en vereren was in het 0. T. verboden om het gevaar voor afgoderij, Want men maakte bijna geen onderscheid tussen een beeld en de afgebeelde persoon. Wij doen dat wel; zodoende ligt er voor ons in beeldenverering weinig gevaar voor afgoderij en daarom is het in het N.T. niet verboden.

3. Jahweh is barmhartig én rechtvaardig.
God liet zich weer verzoenen op voorspraak van Moses, die een beroep deed op Gods trouw: ,,Gedenk toch uw dienaren Abraham, Isak en Israël P’ Maar vergeven kan samengaan met straffen, want God is ook rechtvaardig. Daarom werden de hardnekkigen streng gestraft: drieduizend werden er gedood door de levieten, die met de priesters de grote ijveraars werden voor de Wet.
Strenge straffen waren in het Oud Verbond nodig, om dat hardleerse volk een diep ontzag in te prenten voor Gods Wet en een levendig zondebesef. ,,De vreze des Heren is het begin der wijsheid”. Ook overtredingen van offervoorschriften werden erg streng gestraft. Toen twee zonen van Aäron in het heiligdom een wierookoffer opdroegen met ongewijd vuur, werden zij gedood door een vuurstraal uit de wolk boven de Ark. God duidde geen oneerbiedigheid in zijn heilige eredienst.

4. De instelling van de Grote Verzoendag.
Naar aanleiding van die plotselinge dood van twee priesters werd de Grote Verzoendag ingesteld: een dag van, strenge boete en vasten als voorbereiding op het Loofhuttenfeest. Voortaan mocht de hogepriester alléén op die dag van’ het jaar het Allerheiligste binnengaan.
Eerst moest Aäron een stier offeren voor zijn eigen zonden en een bok voor de zonden van het volk, en met het bloed ervan het verzoendeksel besprenkelen. Daarna moest hij de tweede bok de handen opleggen, om de zonden van het volk over te dragen. Tenslotte moest hij die ,,zondebok” de woestijn injagen voor de duivel, Azazel, die de mensen tot de zonde verleidt. In de dood van die bok zag men een teken van de vergeving der zonde (vgl. Hebr. 9, 11-12).
De Grote Verzoendag staat beschreven in Leviticus, het boek der Levieten, dat vele wetten bevat over de eredienst. Na Genesis en Exodus is dat het derde boek van de Pentateuch, de vijf rollen van Moses. Wij zullen dat boek echter overslaan.
De verdere woestijntocht is beschreven in het boek Numeri (= getallen, omdat er zoveel volkstellingen in staan). Als laatste volgt dan nog Deuteronomium, een latere beschouwing over de Wet.

Alle wegen van Jahweh zijn goedheid en trouw,
Voor wie zijn Verbond en zijn Wet onderhoudt.
0 Jahweh, omwille van uw Naam,
Vergeef mij mijn schuld, hoe groot zij ook is. Ps. 25, 10-11.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (14)