41. Inleiding op de oergeschiedenis

“Hoe ontzaglijk zijn uw werken, o Jahweh!” Ps. 104, 24.

1. Waarom de Oergeschiedenis achteraan?
Altijd hebben de mensen zich afgevraagd: hoe zou de wereld ontstaan zijn? waar komen de mensen vandaan? hoe komt het toch, dat er zoveel ellende op aarde is? Op die grote levensvragen geven de eerste hoofdstukken van de Bijbel (Gen. 1-11) een antwoord, en wel in de verhalen over de schepping, de zondeval en de zondvloed.

Maar waarom hebben we dat niet aan het begin behandeld?
Allereerst; omdat die verhalen niet tot de Heilsgeschiedenis behoren, want die handelt alleen over het volk Israël en begint dus pas bij de roeping van Abraham. Maar ook, omdat het nogal moeilijk is om die verhalen goed te verstaan.
Zij bevatten geen geschiedenis in de gewone zin van het woord. De gewijde schrijvers konden geen nauwkeurig verslag geven van die allervroegste gebeurtenissen. Zij wisten zelf niet, waar, wanneer en hoe het gebeurd was, maar alleen, dát het gebeurd was. Zij wilden daarover geen wetenschappelijke verhandeling schrijven, maar een godsdienstige beschouwing of onderrichting.

2. Hoe wisten zij iets van die feiten?
Dat de wereld door God geschapen is en dat de eerste mensen gezondigd hadden, wisten zij zeker niet door overlevering.
Want van de schepping was niemand getuige en de zondeval was ook zo lang geleden, dat het niet tot Abraham oververteld kan zijn. De eerste mensen leefden een paar honderd duizend jaar vóór hem en de wereld is nog enige miljarden jaren ouder. Door afgoderij zijn de oudste overleveringen verloren gegaan en ook de voorouders der patriarchen waren polytheïsten.
Heeft God die feiten later dan geopenbaard? Ja, maar niet in die zin, dat Hij ze letterlijk heeft ingegeven of voorgezegd. Wel in ruimere zin: Hij heeft zichzelf door velerlei daden aan het volk Israël bekend gemaakt als de éne, ware en goede God. Daaruit heeft men na eeuwenlange bezinning tenslotte afgeleid, dat hun God, Jahweh, de God van heel de wereld is en die wereld geschapen en ook goed geschapen heeft, en dat de zonde en ellende dus niet van God maar van de mens zelf komt
Die verhalen zijn dus langzaam gegroeid onder het uitverkoren volk en pas rond 500 voor Chr. in de tegenwoordige vorm in de Bijbel opgenomen, onder inwerking van de H. Geest.
Men wilde verband leggen tussen Abraham en de eerste mensen, en verklaren, waarom Abraham door God uitverkoren werd.

3. Hoe moeten we die verhalen opvatten?
Eeuwenlang heeft men die verhalen als gewone geschiedenis en dus letterlijk opgevat. Pas in onze eeuw heeft men weer ontdekt, dat ze zo niet bedoeld zijn. Bij opgravingen zijn vele oude teksten gevonden, die daarover licht verschaffen.
Paus Pius XII schreef in zijn Bijbelencycliek “Divino afflante Spiritu” van 1943, dat we de bedoeling van de schrijvers moeten achterhalen door te onderzoeken, welke letterkundige stijlsoorten zij gebruikten. Want: wat de schrijver bedoelt te leren, dat openbaart ons God en dat moeten we dus geloven!
In paragraaf 33 over Daniël en Jonas hebben we al gezien, dat een verhaal bedoeld kan zijn als vrije vertelling of als parabel. In Gen. 1-11 zien we nog een andere stijlsoort: dichterlijke uitbeelding van historische feiten, om godsdienstige waarheden die daarmee samenhangen, diep in te prenten in geest en hart van hoorders en lezers, dus een soort preek.

4. Onderscheid maken tussen inhoud en vorm.
Zoals een noot bestaat uit een pit en een dop, zo moeten we ook in deze verhalen goed onderscheid maken tussen:
a) de leerstellige inhoud of kern van het verhaal: de feiten en waarheden, die de schrijver echt bedoelt te leren, en
b) de letterkundige vorm of inkleding van die kern, de aanschouwelijke voorstelling van die feiten en waarheden.
Voor die inkleding gebruikte men het oude wereldbeeld en vele dichterlijke vrijheden, b.v. dieren laten spreken. Dat moeten we dan niet letterlijk opvatten en geloven! Enige voorbeelden:
Leerstellige inhoud:                     Letterkundige vorm:
God heeft alles geschapen; –      indeling ervan over zes dagen;
door zijn almachtige wil; -.           God spreekt, kneedt en rust;
Hij heeft de mens verheven; –     hem overgeplaatst naar paradijs;
de duivel verleidde de vrouw; –   wordt voorgesteld als een slang;
God strafte de eerste mensen; – verdreef ze uit het paradijs.
Evenals in een gedicht is die letterkundige vorm bedoeld om de geloofswaarheden levendig voor te stellen en onze bewondering op te wekken voor Gods almacht, wijsheid en liefde.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (42)