4. Het optreden van Johannes de Doper

“De stem van een roepende in de woestijn: bereidt de weg des Heren” M. 3, 3 (Is. 40, 3).

1: De persoon van de voorloper.
De komst van een koning in zijn rijksgebied werd eertijds plechtig aangekondigd door een heraut, opdat allen hem waardig zouden ontvangen. Als de vorst zijn heerschappij aanvaard had, kon de heraut verdwijnen; zijn taak was volbracht.
Johannes was de door God gezonden wegbereider van de Messias, de koning van het Rijk Gods. Zijn optreden was even wonderlijk als zijn geboorte. Waarschijnlijk had hij jarenlang geleefd in de woestijn van – Judea in de gemeenschap der Essenen.
In het najaar van 27, enige maanden vóór Jezus’ openbaar leven, ging hij bij de Jordaan preken als een profeet van het Oude Verbond. Maar het grote verschil was, dat hij de nabijheid van het Rijk Gods aankondigde; hij stond op de grens van het Nieuwe Verbond als de adventsfiguur bij uitstek.

2. Het eerste getuigenis van Johannes.
De prediking van Johannes staat .in de Evangeliën slechts beknopt samengevat. Toch kunnen we daaruit een verschil opmaken tussen zijn getuigenis vóór de doop van Jezus en daarna. Tevoren stelde hij de komende Messias voor als een strenge rechter, die ieder naar zijn werken zou oordelen, zijn dorsvloer met de wan en het vuur zou reinigen. Hij maakte geen onderscheid tussen Christus’ eerste en tweede komst.
Hij spoorde al zijn toehoorders aan tot berouw en boetvaardigheid, verandering van gezindheid en onderhouding der geboden. Aan elke groep der joodse samenleving gaf hij toepasselijke vermaningen tot levensvernieuwing.

3. Het Doopsel van Jezus door Johannes.
De naam Johannes betekent: “God is genadig”; als men berouw heeft, vergeeft God de zonde en kan men een nieuw leven beginnen. Als teken van bekering bediende Johannes het doopsel. Het was nog geen sacrament, maar als men met volmaakt berouw nederig schuld bekende, verkreeg men toch vergiffenis.
Ook Jezus wilde die zelfvernedering van het doopsel ondergaan, maar steeg onmiddellijk, zonder schuldbelijdenis, uit het water op. Dat doopsel door onderdompeling was een zinnebeeld van de dóód die Jezus ook uit vrije wil zou ondergaan. Wellicht vermoedde Johannes toen reeds, dat Jezus gekomen was om te boeten voor de zonden van de mensheid. Dit werd nog duidelijker door de Godsopenbaring die erop volgde.
De stem van de hemelse Vader sprak de aanhef uit van de liederen over “de knecht van Jaweh” (Is. 42), zodat Jezus werd aangewezen als de lijdende bemiddelaar of verlosser van het mensdom. Daarom daalde ook – in de gedaante van een duif – de H. Geest op Hem neer. Jezus werd niet zoals de koningen, profeten en priesters van het Oude Verbond met olie gezalfd voor zijn taak, maar met de H. Geest zelf, als Gezalfde-bij-uitstek, dé Christus!
Jezus ontving dus bij zijn doopsel de zending en zalving als Messias. Dat gebeurde dáár, waar Josue de Verbondsark in de Jordaan geplaatst en het volk in het beloofde land geleid had. De nieuwe Josue is zélf Verbondsark en leidt ons naar het wáre beloofde land!

4. Het laatste getuigenis van Johannes.
Door die gebeurtenissen begreep Johannes, dat Jezus niet allereerst als rechter kwam, maar als nederige verlosser, als zachtmoedig slachtoffer voor de zonden der mensen. Daarom getuigde hij: “Ook ik kende Hem niet (volledig)”.
Dat bracht verandering in zijn prediking. Na het doopsel wees hij Jezus aan als “het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”. Wellicht heeft hij daarbij gedacht aan de profetie van Is. 53, 7 en aan het paaslam hij de bevrijding uit Egypte.
Toen was de taak van de heraut vervuld; twee van zijn eigen leerlingen, Johannes en Andreas, stond hij aan Jezus af, want “Hij moet groter worden en ik kleiner!” Spoedig werd hij door Herodes gevangen gezet en op diens verjaardag gedood.
Toch schijnt hij Jezus’ zachtmoedig optreden niet goed begrepen te hebben; vanuit de gevangenis stuurde hij enige leerlingen met de vraag: “Zijt Gij het, die komen moet, of moeten wij een ander verwachten?” Jezus verwees toen naar de profetieën:

Gaat en bericht aan Johannes, wat gij hoort en ziet:
Blinden zien, kreupelen gaan en melaatsen worden gereinigd;
Doden verrijzen en aan armen wordt het evangelie verkondigd.
Zalig is hij, die zich niet ergert aan Mij. Mt. 11, 3-6.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (5)