22. David als zondaar en zanger

“Bij Jahweh is ontferming en overvloed van verlossing” Ps. 129, 7.

1. De zonde en boete van David.
Ook uitverkorenen kunnen vallen, als zij hun hartstochten niet beheersen. God laat dat soms toe om ze te behoeden voor geestelijke hoogmoed en ze juist diep nederig te maken, en als een waarschuwing voor ons: “Wie staat, zie toe, dat hij niet valle!”
David beging zelfs een dubbele zonde, overspel en moord. Maar groot was ook zijn berouw na de strafrede van Natan. Eerlijk bekende hij zijn schuld en vurig smeekte hij Jahweh om vergeving. Toen zou hij de boetpsalm Miserere (51) gedicht hebben:
(3) Erbarm U mijner naar uw genade, o Jahweh,
Delg mijn misdaden uit naar Uw grote ontferming;
(4) Was mij vlekkeloos schoon van mijn schuld,
En reinig mij van mijn zonde.
(18) Neen, slachtoffers zouden U niet behagen,
En zo ik brandoffers bracht, Gij zoudt ze niet willen;
(19) Maar een vermorzeld gemoed is een offer voor Jahweh,
Een verbrijzeld en deemoedig hart versmaadt Gij niet!

2. De opstand van zijn zoon Absalom.
Om zijn boetvaardigheid vergaf God aan David de schuld, maar niet de straf; de gegeven ergernis moest uitgeboet worden. Natan zei hem: “Zo spreekt Jahweh: Uit uw eigen huis zal Ik rampen tegen u oproepen!” Eerst stierf het kind van Betsabe en, later ontstonden er familietwisten over de troonopvolging vanwege de vele zoons van verschillende vrouwen.
De ergste straf was wel de opstand van Absalom, die zich te Hebron tot koning liet uitroepen. David vluchtte over de Jordaan en werd diep vernederd, maar in groot geloof en godsvertrouwen aanvaardde hij het lijden tot uitboeting van zijn zonde.

Maar ik blijf op U hopen, o Jahweh,
En zeggen: Gij zijt mijn God!
Mijn lot blijft in Uw handen liggen;
Verlos mij van mijn vijand en vervolgers. Ps. 31, 15-16.

Weer dreigde er scheuring van het koninkrijk, maar Absalom werd verslagen en gedood. In zijn gezag hersteld, liet David de zoon der genade, Salomon, in zijn plaats tot koning zalven.

3. De dageraad voor de opgaande zon.
Als herder-koning naar Gods hart en overwinnaar van Israëls vijanden, is David een sprekende voorafbeelding van zijn grote Zoon, Christus. Maar meer nog in zijn lijden: verraden en vervolgd door de zijnen, vluchtend over Kedronbeek en Olijfberg, geduldig onder spot en hoon, in overgave aan Gods heilige wil, maar daarna ook in ere hersteld.
David was ook profeet; in hem begon de dageraad te gloren van het Licht der wereld, dat uit zijn geslacht zou opgaan.

4. De voorbereiding van de tempelbouw.
Tot aan zijn dood vervuld van dankbaarheid om Gods uitverkiezing en beloften, heeft David ijverig de tempelbouw voorbereid. Daartoe kocht hij de dorsvloer van Ornan op de berg Moria, ten noorden van Sion, en richtte daar een altaar op. Ook verzamelde hij duizenden talenten goud en zilver (talent = 60 kilo), een grote hoeveelheid marmer en ivoor, edelstenen en kostbare houtsoorten.
Dit staat, evenals de regeling van de eredienst, beschreven in twee andere bijbelboeken: de Kronieken of Paralipomenon, die een aanvulling geven op de geschiedenis van het O.T. Daarin staat ook Davids prachtige dankgebed (1 Kron. 29, 10-19).

5. Dichter en zanger van Jahweh.
De vrome koning heeft zijn innige gevoelens voor God uitgezongen in heerlijke psalmen. Anderen hebben hem later nagevolgd en zo ontstond tenslotte de verzameling van 150 psalmen van de Bijbel. Het is niet uit te maken, welke precies van David zelf zijn, maar alle ademen zijn geest van geloof.
Met de gezangen der profeten behoren de psalmen tot de schoonste stukken van het 0. T. en zijn dan ook hét gebeden- en gezangenboek geworden van de liturgie van Israël en de H. Kerk.
Het poëtische karakter blijkt uit de verheven ideeën, uitgedrukt in fraaie woordkeus en levendige, soms hartstochtelijke beeldspraak. Bewondering voor Gods majesteit, dankbaarheid voor diens weldaden, rouwmoedig schuldbesef en rotsvast vertrouwen wisselen elkaar af met voorspellingen en toespelingen op de grote Zoon van David, de Messias. Zo kunnen we verschillende soorten psalmen onderscheiden. In hun bouw vertonen ze meestal het parallelisme der versdelen, het gedachterijm, herhalend, tegenstellend of aanvullend.

Looft Jahweh in zijn heiligdom,
Looft Hem in het firmament zijner glorie;
Looft Hein om zijn machtige daden,
Looft Hem om zijn ontzaglijke grootheid! Ps. 150, 1-2.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (23)