20. Rechter Samuël en Koning Saul

“Geef ze hun zin en stel een koning over hen aan” 1 Sam. 8„22.

1. De stem des volks is de stem van God.
God komt dikwijls tegemoet aan het algemeen verlangen van een volk, want Hij wil de mensen ook aards geluk schenken als een voorproefje van het hemelse. Zo heeft God ook het verlangen van Israël naar een koning ingewilligd, hoewel het een miskenning inhield van zijn eigen koningschap.
Maar ook als een enkeling om tijdelijke gunsten bidt, verhoort God hem als het tot zijn ware welzijn strekt en als het met groot vertrouwen gevraagd wordt. Dat zien we in de vrome Anna, die jarenlang kinderloos gebleven was, maar eindelijk een zoon kreeg. Gods plan sluit precies: deze Samuël werd juist….

2. De wegbereider voor het koningschap.
Door gebed was hij “van God verkregen”, zoals zijn naam aanduidt, door gelofte weer “aan God toegewijd” – Nazireeër -, en reeds als kind aan de hogepriester te Sjilo afgestaan.
Als jonge man werd hij door God geroepen om aan Eli de voltrekking van de voorspelde straf aan te kondigen. De Israëlieten leden een zware nederlaag tegen de Filistijnen, de verbondsark werd buitgemaakt, Eli’s zonen sneuvelden en zelf viel hij van schrik dood neer. Nu trad Samuel als leider op.
De ark van Jahweh had de Filistijnen met dood en verderf geteisterd en werd spoedig teruggestuurd. Na Israëls bekering werd de vijand verslagen en een gedenkteken opgericht, de Steen der Hulp: Eben Haézer. Toen werd Samuël door alle stammen “van Dan tot Bersabe” als door-God-gezonden-rechter erkend.
In tegenstelling met zijn voorgangers was de edele Samuël meer profeet en priester dan rechter, meer godsdienstig dan politiek leider. Vanuit Rama trok hij jaarlijks het land rond om misbruiken uit te roeien en het geloof te versterken. Zo herstelde hij de godsdienstige eenheid van Israël als grondslag voor de overgang van stammenbond tot koninkrijk. Tegen zijn zin, maar op Gods bevel moest Samuël een koning aanstellen.

3. Theokratie of Godsregering.
Jahweh wilde zelfde eigenlijke koning van Israël blijven. Daarom zou Hij zelf iemand uitkiezen tot zijn plaatsbekleder op aarde. Die koning mocht dan niet regeren op eigen gezag (autokratisch) en naar willekeur (despotisch), zoals andere oosterse vorsten, maar enkel als uitvoerder van Jahweh’s wil (theokratisch).
Het koninkrijk moest gegrondvest worden op het Verbond en de Wet als de aardse vervulling der Belofte aan Abraham, maar tevens als voorafbeelding van het toekomstige algeméne Godsrijk van de Messias. Daarom wilde God een innige eenheid van staat en kerk, een door-en-door godsdienstig koninkrijk.
Ook in het staatkundige leven moest de koning luisteren naar de profeten, die Gods wil vertolkten. Hij mocht ook niet als hogepriester optreden en zelf offers opdragen, zoals heidense koningen deden.

4. De regering van de eerste koning.
God koos een flinke boerenzoon uit de stam van Benjamin tot eerste koning, die door Samuel gezalfd werd. Op een volksvergadering bevestigde God die keuze door het lot en na een overwinning werd Saul algemeen erkend en gehuldigd.
Samuël had reeds de godsdienstige eenheid der stammen hersteld; Saul zette dit werk voort door toverij en waarzeggerij uit te roeien. Door succesvolle oorlogen tegen Ammonieten en Filistijnen bewerkte hij ook een militaire eenheid.
Maar na een goed begin in groot godsvertrouwen werd Saul overmoedig en ging zijn macht te buiten. Hij droeg zelf een brandoffer op en vergreep zich aan de banvloek. Daarom moest Samuël hem meedelen, dat God hem verworpen had, en een herdersknaap uit de stam van Juda tot toekomstige koning zalven.
Saul werd een tragische figuur, somber en driftig, met vlagen van razernij. Het succes van David tegen Goliat en andere vijanden wekte zijn afgunst en moordlust op. We zien hier eenzelfde tegenstelling als tussen Esau en Jakob, maar Saul heeft Gods genade bewust verspeeld; hij werd een droevige mislukking!

Gehoorzaamheid is beter dan slachtoffers,
Volgzaamheid beter dan het vet van bokken.
Omdat gij verworpen hebt het woord van Jahweh,
Heeft Jahweh u verworpen als koning! Sam. 15, 22-23.

Terug naar het overzichtNaar het volgende hoofdstuk (21)